Archimandriet Hildebrand (Francis Vandermaelen)
Derde Paaszondag
Zondag van de Myrondraagsters
Gouden Priesterjubileum van archimandriet Hildebrand
Lezing uit de Handelingen der Apostelen (6,1-7)
Broeders en zusters,
In die tijd, toen het
aantal leerlingen steeds toenam, begonnen de Hellenisten
tegen de Hebreeën te morren, omdat bij de dagelijkse ondersteuning hun
weduwen achtergesteld werden. De twaalf riepen nu de leerlingen in
vergadering bijeen en zeiden: Het past niet dat wij het woord Gods
verwaarlozen door de zorg voor de ondersteuning. Ziet dus uit, broeders,
naar zeven mannen uit uw midden, van goede faam, vol van geest en wijsheid.
Hen zullen wij dan met dit ambt bekleden, terwijl wij ons zelf zullen
blijven wijden aan het gebed en de bediening van het woord. Dit voorstel
vond instemming bij de gehele vergadering en zij kozen Stefanus, een man vol
geloof en heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nikamor, Tamon, Parmenas en
Nikolaüs, een proseliet uit Antiochië. Deze werden aan de apostelen
voorgedragen, die na gebed hun de handen oplegden. Het woord Gods breidde
zich uit en het aantal leerlingen in Jeruzalem vermeerderde sterk; ook een
aantal priesters gaf zich gewonnen aan het geloof.
Lezing uit het heilig Evangelie volgens
Marcus ( 15, 43 - 16, 8 )
In die tijd ging Jozef van Arimatea, een
vooraanstaand lid van de Hoge Raad, die zelf ook in de verwachting van het
Rijk Gods leefde, naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. Pilatus
stond er verwonderd over dat Hij reeds dood zou zijn; hij liet dan ook de
honderdman roepen en vroeg hem, of Hij al gestorven was. Nadat hij door de
honderdman op de hoogte was gebracht, stond hij welwillend het lijk aan
Jozef af. Deze kocht een lijkwade, nam Hem af van het kruis en wikkelde Hem
in de lijkwade. Daarop legde hij Hem in een graf dat in de rots was
uitgehouwen, en rolde een steen voor de ingang ervan. Maria Magdalena en
Maria de moeder van Joses zagen toe, waar Hij werd neergelegd. Toen de
sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en
Salome welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen. Op de eerste dag van de
week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf. Maar
ze zeiden tot elkaar: Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf
wegrollen? Opkijkend bemerkten zij echter dat de steen weggerold was; en
deze was zeer groot. Binnengetreden in het graf zagen ze tot hun
ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. Maar
hij sprak tot haar: Schrik niet. Gij zoekt Jezus de Nazarener, die
gekruisigd is. Hij is verrezen, Hij is niet hier. Kijk, dit is de plaats
waar men Hem neergelegd had. Ga aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen:
Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd
heeft. De vrouwen gingen naar buiten en vluchtten weg van het graf; want
schrik en ontsteltenis hadden hen overweldigd. En uit vrees zeiden ze er
niemand iets van.
Homilie
Zusters en broeders,
Pas is de sabbatrust afgelopen of de drie Myroforen,
de drie vrouwen met het reukwerk spoeden zich naar het graf, nog gebukt
onder hun leed. Helaas, zij vinden Jezus niet, alles is veranderd. Niets
gelijkt nog op drie dagen geleden. De rots is gespleten, de steen weggerold,
licht straalt uit het graf. Een engel boodschapt hun “Ge zoekt Jezus, de
gekruisigde. Hij is niet hier. Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft!”.
Ze zochten Hem, maar Hij is niet meer te vinden waar
Hij voorheen was. De verrijzenis van Jezus heeft alles nieuw gemaakt. De
dood is overwonnen. Leven sprong op uit het graf. Het lijk is spoorloos
verdwenen. Hij ontkwam aan onze geschapen ruimtes. Onze aardse tijd telt
niet meer voor Hem. In de sterkste zin van het woord is Hij van
“elders”. Hem met reukwerk balsemen heeft
geen zin meer. Men ken Hem zelfs niet meer aanraken, laat staan omhelzen.
Door zijn verrijzenis is Jezus als het ware ontsnapt. De engel nodigt de
vrouwen uit dit met eigen ogen vast te stellen en te bevestigen. “Kom zien
naar de plaats waar Hij gelegen heeft”. Ze zochten, maar niet daar waar
Hij nu was. Ze zochten Hem in een graf, terwijl Hij stralend was opgestaan
in de blinkende dageraad.
De verrijzenis van Jezus leert ons dat we Hem niet
hoeven te zoeken bij de doden. Met een graf kan men niet leven. Met de dood
kan men niet leven. Men kan enkel leven met leven over de dood heen, met
leven over het graf heen. Ja, eigenlijk schieten woorden tekort om de
verrijzenis van Jezus uit te zeggen. Daarom nemen we onze toevlucht tot
symbolen. De paasbloemen verblijden onze ogen en ons hart. We heffen een
vreugdelied aan. Er wordt vuur gemaakt, we steken kaarsen aan, want Jezus
gaat ons voor als een brandende toorts in de nacht, een licht in onze
duisternis. We gaan met Hem aan tafel om het Brood te breken en de beker te
delen. Dat is ons verrijzenisgeloof.
En daartoe roept de Heer steeds mensen om binnen de
kerkgemeenschap dit geloof door te geven. Op een bijzondere wijze is de
priester geroepen het voortouw te nemen in de verkondiging en de beleving
van dit verrijzenisgeloof toen Jezus zei: “Zoals de Vader Mij gezonden
heeft, zo zend Ik u”. Hij blies over hen en sprak: “Ontvang de heilige
Geest. Ga uit over de hele wereld en maak alle volkeren tot mijn leerlingen
en doop hen in de naam van de
Vader en de Zoon en de heilige Geest en leer hun te onderhouden alles wat Ik
u bevolen heb”.
Gedurende 50 jaar heb ik geprobeerd dit
priesterschap van de Heer gestalte te geven, Jezus woorden indachtig: “
Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u”. Deze woorden vormen trouwens de
kern van elke roeping, van het persoonlijk aangesproken zijn door de Heer.
Niet op grond van eigen verdienste, het is genade, een geschenk. Maar die
uitverkiezing komt alleen maar tot zijn recht als ze beantwoord wordt in
dienstbare liefde. De aantrekkingskracht van de boodschap van Christus moet
dan ook blijken uit ons leven.
De kerkvader Augustinus zegt: “ Leef zo dat ge
door uw leven het levenwekkend aroma van Christus verspreidt” en Paulus
voegt er nog aan toe:”Licht moet schijnen uit het duister om de kennis te
doen stralen van Gods heerlijkheid, die licht over het gelaat van Christus.
Maar wij dragen deze schat in aarden vaten, opdat duidelijk zou blijken dat
die overgrote kracht van God komt en niet van ons”.
Ik ben vandaag dan ook de Heer dankbaar dat ik die
schat gedurende 50 jaar heb mogen beheren, in goede en kwade dagen, met
vallen en opstaan. Daarom dank ik ook de mensen die steeds naast mij hebben
gestaan om die boodschap mee uit te dragen, indachtig de opdracht die ook de
myrondraagsters hebben meegekregen: “Ga aan zijn leerlingen zeggen: Hij is
verrezen. Hij gaat u voor naar Galilea”.
In Jeruzalem kan men het graf bezoeken van Jezus.
Schroomvol kan men aanschuiven bij een sarcofaag waar Jezus vermoedelijk
werd in neergelegd. Het is mooi, maar het mooiste is dit: wie zich omdraait
en de grafkelder verlaat kijkt naar een in steen gebeitelde tekst: “Hij is
niet hier. Hij is verrezen”.
Met deze boodschap moeten ook wij naar onze zusters
en broeders gaan en dat goede nieuws door onze manier van leven ook waar
maken. Dan mogen we terecht uitroepen: “Christus is verrezen! Hij is
waarlijk verrezen”!