Archimandriet Herman-Jozef Castelein sj
14° zondag na Pinksteren: Het Bruiloftsmaal
2
Kor 1:21-2:4
En
God zelf heeft ons samen met u in Christus bevestigd en ons gezalfd. Hij heeft
op ons zijn zegel gedrukt en ons de Geest als onderpand gegeven.
Ik
roep God aan als mijn getuige, ik zweer bij mijn leven: alleen om u te sparen
ben ik nog niet naar Korinte gekomen. Niet dat wij heer en meester zijn van uw
geloof; wij willen alleen bijdragen tot uw vreugde. Want in het geloof staat u
stevig genoeg.
Want
dit had ik mij vast voorgenomen: mijn eerstvolgend bezoek aan u mocht onder geen
beding weer een bezoek in droefheid zijn. Want als ik u verdriet doe, wie moet
mij dan opbeuren? Wie anders dan de mensen die ik bedroefd heb? En daarom juist
heb ik een brief geschreven, om bij mijn komst geen droefheid te hoeven
ondervinden van hen die mij juist moesten verblijden. Want ik ben zeker van u
allen en ik ben ervan overtuigd dat mijn vreugde ook de vreugde van u allen is.
Toen ik schreef, was het dan ook met een bedrukt en beklemd gemoed en onder veel
tranen. Ik wilde u niet verdrietig maken, maar u een blijk geven van de innige
liefde die ik u toedraag.
Mt
22,1-14
De
Heer hield hen deze gelijkenis voor:
'Met het koninkrijk der hemelen gaat het als met een koning die een
bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. Hij stuurde zijn slaven om de gasten te
roepen die voor de bruiloft genodigd waren, maar ze wilden niet komen. Hij
stuurde weer andere slaven met de opdracht: "Zeg tegen de genodigden: Kijk,
ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en het mestvee zijn geslacht, en alles
staat gereed. Kom naar de bruiloft.'' Maar ze trokken zich er niets van aan en
gingen hun eigen weg, de een naar zijn akker, de ander naar zijn handel. De
overigen grepen zijn slaven vast, mishandelden en vermoordden hen. De koning
werd woedend. Hij stuurde zijn soldaten, liet die moordenaars ombrengen en hun
stad in brand steken. Toen zei hij tegen zijn slaven: "Het bruiloftsmaal is
klaar, maar de genodigden waren het niet waard. Ga nu dus naar de kruispunten
van de wegen, en nodig iedereen die je maar tegenkomt uit voor de bruiloft.''
Die slaven gingen naar de wegen en brachten iedereen mee die ze tegenkwamen,
slechten en goeden; en de bruiloftszaal liep vol met gasten. Maar toen de koning
binnenkwam en de gasten zag, merkte hij iemand op die geen bruiloftskleding aan
had. Hij zei tegen hem: "Vriend, hoe ben je hier binnengekomen zonder
bruiloftskleding?'' Hij wist niets te zeggen. Toen zei de koning tegen de
dienaren: "Bind hem aan handen en voeten en werp hem in de uiterste
duisternis.'' Het zal daar een gejammer zijn en een tandengeknars. Immers, velen
zijn geroepen, maar weinigen zijn uitgekozen.'
Feestkleding
In de Byzantijnse
kalendertelling krijgen we op de 14e zondag na Pinksteren het verhaal te horen
van de Koning die zijn genodigden oproept, om naar het bruiloftsfeest van zijn
Zoon te komen.
Vanzelfsprekend
vermoeden wij achter de Koning God-zelf; het bruiloftsmaal is dan het hemels
gastmaal waartoe Jezus Christus ons uitnodigt in het Rijk Gods, hemels gastmaal,
waarvan elke Eucharistieviering de voorafbeelding is.
Mattheus schreef
zijn evangelie naar de Joden toe. De onwillige gasten zijn hier dan de in hun
zelfgenoegzaamheid verblinde en verstikte religieuze leiders van het volk, die
niet alleen de uitnodiging afwijzen, maar zelfs de boodschappers van de Koning,
de profeten tot en met Jezus toe, mishandelen en ombrengen. Hierbij dacht de
evangelist ongetwijfeld ook wel aan de kwellingen en de vervolgingen die de
predikers van het evangelie te beurt vielen.
Dat de Koning zijn
troepen stuurt om de moordenaars te verdelgen en hun stad in brand te steken,
zal wel een latere verwijzing zijn naar de verwoesting van Jeruzalem door de
Romeinen.
De zaal loopt vol
met sierlijk uitgedoste gasten. Inderdaad, naar Oosterse vorstelijke gewoonte
werden hovelingen en gasten door de vorst zelf met een hofgewaad bekleed. Denken
we maar even aan wat Herodes met Jezus deed, voor hij Hem naar Pilatus
terugstuurde. Denken we ook aan de betekenis van het witte kleed, dat wij bij
ons doopsel kregen opgelegd.
Uitgenodigd zijn
op het bruiloftsmaal betekent nog niet meteen de toelating, om er ook aan deel
te nemen. Eerst moet nog aanvaard worden, het bruiloftskleed te ontvangen.
Het ontbreken van
het bruiloftskleed bij een genodigde betekent dat hij de gave van het geloof, de
overgave aan de Heer niet heeft aanvaard en dat een weigering dus altijd
mogelijk is. Wie meent zichzelf genoeg te zijn, wie meent zichzelf te kunnen
redden, kan geen deel hebben aan de toegereikte genadegaven. Hij wordt
buitengeworpen, of liever: hij sluit zichzelf uit. Hij blijft in de duisternis.
Uitverkoren zijn,
is de uitnodiging erkennen en aanvaarden 'als gratis' en 'om niet'
geboden, maar ook bereid zijn de vruchten van deze genade voort te brengen.
Nemen wij in onze
tijd op een andere wijze deel aan het gastmaal van de Heer, deze uitnodiging
blijft een uitdaging en een opdracht.
In onze wereld van
materiële welstand en democratische vrijheid, dreigen wij in zelfgenoegzaamheid
verstrikt te geraken. Het gaat ons goed, wij hebben alles, wat kunnen wij nog
nodig hebben.
Wat heeft
uiteindelijk een zover van ons afstaande God ons nog te bieden? Waar heb je Hem
nog voor nodig? Is Hij er nog wel?
En toch bezitten
wij alleen echt wat wij uit zijn handen hebben ontvangen: het leven en de genade
naar Hem toe te mogen leven. Een andere toekomst dan God-zelf hebben wij niet.
Wanneer we dat vergeten zijn, is het vanzelfsprekend dat in onze agenda geen
plaats meer is voor bezinning, laat staan voor een zondagsviering, zeker als die
langer duurt dan drie kwartier.
Het meevieren van
een Byzantijnse Liturgie kan ons de gelegenheid bieden ons te spiegelen aan de
vroomheid en schoonheid van de tradities van onze broeders in het geloof.
Ondanks vervolging en verdrukking, of misschien daardoor, hebben zij de zin voor
het sacrale, het gewijde weten te bewaren.
Uitdaging en
opdracht, om van hieruit met een vernieuwde geest, een dieper geloof en een
grotere toewijding onze verantwoordelijkheid op te nemen in onze wereld en in
onze eigen Kerk.