21°zondag na Pinksteren: de zaaier
Gal
2,16-20
Wij weten dat de mens niet gerechtvaardigd wordt door de
Tora te onderhouden, maar alleen door het geloof in Christus Jezus. Ook wij zijn
daarom in Christus Jezus gaan geloven, om de rechtvaardiging te verkrijgen door
dit geloof, niet door daden die de wet voorschrijft, want door zulke daden, zegt
de Schrift, zal geen mens gerechtvaardigd worden. Daar we onze gerechtigheid
zochten bij Christus, was het duidelijk dat wij evenzeer zondaars waren als de
heidenen. Betekent dit dat Christus handlanger is van de zonde? Dat nooit! Maar
ik maak mezelf tot overtreder, als ik weer ga opbouwen wat ik zelf heb
afgebroken. Want ik ben dood voor de wet; door de wet ben ik
gestorven - om te leven voor God. Met Christus ben ik gekruisigd. Ik
leef niet meer, Christus leeft in mij. Dit sterfelijk bestaan is voor mij nog
slechts leven in het geloof in Gods Zoon, die mij heeft liefgehad en zichzelf
voor mij heeft overgeleverd.
In die tijd hield de Heer de menigte
de volgende gelijkenis voor: De zaaier ging
uit om zijn zaad te zaaien. En bij
het zaaien viel een gedeelte op de weg;
het werd vertrapt en de vogels uit de
lucht aten het op. Een ander gedeelte viel
op de rotsgrond; het schoot wel op
maar droogde uit, omdat het geen vocht
had. Weer een ander gedeelte viel tussen de
distels, maar tegelijkertijd schoten de distels
op en verstikten het. Nog een ander
gedeelte viel op goede grond; het schoot op
en bracht honderdvoudige vrucht voort. En
met luider stem voegde Hij er aan toe:
Wie oren heeft om te horen, hij
luistere. Zijn leerlingen vroegen Hem, wat
die gelijkenis wel betekende. Hij antwoordde: Aan
u is het gegeven de geheimen van het
Rijk Gods te kennen, maar de overigen
ontvangen ze in gelijkenissen, opdat zij ziende
niet zien, en horende niet begrijpen. Welnu,
de betekenis van de gelijkenis is deze :
Het zaad is het woord van God. Die
op de weg, zijn zij die geluisterd
hebben. Maar dan komt de duivel en rooft
het woord uit hun hart weg, opdat ze
niet door te geloven gered worden. Die
op de rots, zijn zij die het woord met
blijdschap ontvangen wanneer zij het horen,
maar zij hebben geen wortel; zij geloven
voor een ogenblik, maar ten tijde van de
beproeving vallen zij af. Wat onder de
distels viel, zijn zij die wel geluisterd
hebben, maar gaandeweg door de zorgen, de
rijkdom en de genoegens van het leven
verstikt raken en niet tot rijpheid komen.
Het zaad in de goede aarde zijn zij,
die het woord dat zij hoorden in een
goed en edel hart bewaren en vrucht voortbrengen door hun
standvastigheid.
Broeders en
zusters,
Mijn taak is vandaag gemakkelijk, want Jezus legt zelf de gelijkenis uit, die Hij zojuist aan zijn leerlingen verteld heeft. Ik wil alleen onderstrepen dat deze gelijkenis een aanmoediging wil zijn voor al degenen, die de opdracht hebben ontvangen om het woord van God te verkondigen, en die riskeren de moed te verliezen, wanneer ze op het eerste zicht weinig of absoluut geen succes daarmee hebben. Zij droomden van uitgebreide en rijke oogsten te zien en weldra de vruchten van het geloof, de liefde en de rechtvaardigheid te oogsten.
Meer dan eens bevinden zij zich voor vernietigde akkers, verwoeste zaailingen, onvruchtbare velden. Is het niet waar dat tegenwoordig de kerken alsmaar leger worden? En dat zelfs aan degenen die nog van tijd tot tijd in bijzondere omstandigheden de sacramenten vragen, men soms aarzelt om deze te geven, omdat een minimum van geloof ontbreekt, dat noodzakelijk is om de riten te verstaan?
Ik begrijp de bezorgdheid van de ouders en de christelijke opvoeders, die proberen om het geloof aan hun kinderen over te brengen, dat zijzelf van de vorige generaties hebben ontvangen, en die voor hen als hun kostbaarste erfenis geldt. Ondanks hun inspanningen, vragen zij zich af of zij daarin zullen slagen, want het milieu waarin wij leven, en dat zo’n grote invloed op de jongeren heeft, is zo weinig dragend voor het christelijke geloof. En de waarden zijn ver van het evangelie verwijderd.
Wij mogen bezorgd
zijn, maar niet pessimistisch, want het zou een gebrek aan vertrouwen zijn in de
doeltreffendheid van het woord van God. God zegt door de mond van de profeet Isaïas:
«Zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdalen en pas dan terugkeren,
wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar hebben bevrucht en met planten
bedekt, zo zal het ook zijn met Mijn woord. Het komt voort uit Mijn mond, het
keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar pas wanneer het heeft gedaan wat Mij
behaagt en alles heeft volvoerd, waartoe Ik het heb gezonden.» En Jezus zei
eveneens in een parabel: «Het gaat met het Rijk van God als met een man die
zijn land bezaait: hij slaapt en staat op, ‘s nachts en overdag, en onderwijl
kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe».
Wij moeten dus onvermoeibaar het woord zaaien, de stenen van de weg wegnemen, de aarde omwerken, de bramen snijden, gieten wanneer droogte dreigt, – het is een werk dat altijd opnieuw te beginnen is, alle tuiniers weten dat. Wee hem die verkiest te zwijgen, die afziet om het woord van God door te geven! Maar als wij ons deel van de arbeid gedaan hebben, moeten wij de Heer laten werken, in Hem vertrouwen hebben, Hem tijd geven, geen succes op korte termijn verwachten, niet onmiddellijk denken dat wij in de woestijn gesproken hebben, en dat daaruit niets zal komen.
Het wordt in een psalm gezegd dat «degenen die in tranen zaaien, blij zingend de oogst zullen binnenhalen», maar het kan ook gebeuren wat Jezus zelf zei: «De één zaait, de ander maait». Dit heeft geen belang. Paulus heeft dat uit zijn eigen ervaring wel begrepen, toen hij aan de Corinthiërs schreef: «Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de groei. Noch hij die plant betekent iets, noch hij die begiet, maar alleen God, Die de wasdom geeft».
Zaaien, planten, water geven, het is alles wat van ons wordt gevraagd. Voor de rest laten wij de Heilige Geest maar handelen. Daar waar wij het zaad van het Woord van God hebben geworpen, zal er wel een kleine hoek van goede aarde zijn, waarin het vrucht zal dragen, als God het wil, honderdvoudig.