Mgr. Roger Gryson

Vijfde zondag na Pinksteren: de bezeten zwijnen

Rom 10,1-10

Broeders en zusters,

het is mijn vurige wens en ik bid tot God dat zij gered worden. Ik getuig dat zij godsdienstige ijver hebben, maar het is ijver zonder inzicht. Met hun miskenning van Gods gerechtigheid en hun pogen een eigen gerechtigheid op te richten, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen. Want Christus is het doel van de wet tot gerechtigheid voor ieder die gelooft. Zeker, over de gerechtigheid door de wet schrijft Mozes: De mens die haar volbrengt, vindt door haar het leven. Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: Zeg niet bij uzelf: Wie zal opstijgen naar de hemel? Dat is: Christus laten afdalen. Of: Wie zal neerdalen in de onderwereld? Dat is: Christus uit het dodenrijk laten opstijgen. Nee, zegt de Schrift, het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart, het woord namelijk van het geloof, dat wij verkondigen. Want als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is, en uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u gered worden. Het geloof van uw hart brengt de gerechtigheid en de belijdenis van uw mond brengt de redding.

 Mt 8,28-9,1

In die tijd, toen Jezus in het land van de Gadarenen aankwam, kwamen Hem vanaf de rotsgraven twee bezetenen tegemoet. Ze waren zeer gevaarlijk, zodat niemand over die weg durfde te gaan. Ze brulden: 'Wat wilt U van ons, Zoon van God? Bent U ons hier voortijdig komen kwellen?' Een eind verderop weidde een grote troep varkens. De demonen smeekten Hem: 'Als U ons uitdrijft, stuur ons dan naar die troep varkens.' Hij zei tegen hen: 'Ga maar.' Ze kwamen eruit en gingen de varkens in. Heel de troep stoof de helling af het meer in, en ze kwamen om in het water. De varkenshoeders gingen ervandoor. Ze gingen naar de stad en vertelden alles, ook wat er met de bezetenen was gebeurd. Nu ging heel de stad Jezus tegemoet, en toen ze Hem zagen, vroegen ze Hem om uit hun gebied te vertrekken.

Hij stak per boot over en kwam in zijn stad.

 

Broeders en zusters,

Dit verhaal lezen wij tot twee maal toe in de byzantijnse liturgie, vooreerst vandaag volgens Mattheus en later in het jaar volgens Lucas. In de Romeinse liturgie worden deze teksten nooit gelezen. Misschien meent men dat de mensen – of de priester – daarmee moeilijkheden zouden hebben. De duivel is blijkbaar wel een probleem voor de moderne mens. Hoe dikwijls, wanneer ik daarover sprak, heb ik niet gehoord: “U gelooft toch niet in de duivel”, u, een theoloog, een verstandige mens ? Ik antwoord dan altijd: Neen, ik geloof niet in de duivel, want ‘geloven’, in de volle zin van het woord, betekent vertrouwen hebben in iemand, op grond van wat ik van hem weet en van wat hij al voor mij gedaan heeft; in deze zin geloof ik in God de Vader, schepper van hemel en aarde, en in zijn zoon Jezus Christus, die tot ons neergedaald is om ons zijn Vader beter te leren kennen en door zijn vrijwillig aangenomen lijden ons zijn liefde bewezen heeft, en in de Heilige Geest, die door de Bijbel tot ons spreekt en ons in de Kerk doet deelnemen in het leven van de verrezene Christus. Ik geloof niet in de duivel, maar ik geloof in God, Vader, Zoon en Heilige Geest, die ons bevrijd heeft van de macht van de duivel.

Als u van de Bijbel, en in 't bijzonder uit het Evangelie, alle bladzijden ontneemt waarin, zoals in deze, sprake is van de duivel, wordt de Bijbel onleesbaar, het Evangelie hangt niet meer samen, u mist te veel om hiervan nog iets te kunnen verstaan. Wij belijden in het Credo dat wij in God de almachtige Vader geloven, schepper van hemel en aarde, van al wat zichtbaar en onzichtbaar is. Als de woorden een betekenis hebben, beduiden ze dat een deel van de schepping voor ons onzichtbaar is, dat er een onzichtbare wereld bestaat, die wij niet kunnen zien, niet omdat hij te ver is, maar omdat hij eenvoudig voor onze menselijke blik niet toegankelijk is. Door de Bijbel weten wij dat deze wereld door geestelijke wezens bevolkt is, die zoals wij geroepen zijn om vrij in een gemeenschap van liefde met de drieëene God te treden. Een deel van hen heeft deze goddelijke uitnodiging met dankbaarheid aanvaard, een ander deel is daartoe niet nederig genoeg geweest en wilde met kracht veroveren wat God hun grootmoedig en vrijwillig aanbood, om zo aan God gelijk te zijn. Een van de mooiste en van de verstandigste van deze wezens speelde in deze opstand een leidende rol; de profeet Isaias noemt hem Lucifer, dit is de meest schitterende ster in de hemel, en zijn zinspreuk was volgens hem: “Ik zal gelijk zijn met de allerhoogste”. Daarom werd hij met zijn aanhangers uit de hemel, 't is te zeggen uit Gods aanzicht, verbannen, en daar zij tegen God niets konden ondernemen, poogden zij de mensheid naar zich toe te trekken, door ons toe te fluisteren: “Als U zich van de wet van God vrijmaakt, zult u zoals goden zijn”. De mensheid heeft de duivel gevolgd en zich zo losgemaakt van Hem die de bron was van haar leven, met alle gevolgen die wij kennen. De Bijbel zegt ons dus dat de mens niet de enige, niet de eerste en niet de voornaamste verantwoordelijke is van het kwade, in alle zinnen van dit woord. Dit ontlast hem gedeeltelijk van de verpletterende verantwoordelijkheid van het kwade; hij is verantwoordelijk omwille van het kwade dat hij pleegt, maar niet alleen; met andere woorden, het kwade doen is altijd iets bijvoegen aan een voorafgaand kwade, waardoor men in een zekere mate beïnvloed was. De mens blijft vrij, maar zijn vrijheid is sterk onderhevig aan het omringende kwade, dat ‘heerst’, zoals men zegt dat een ziekte ‘heerst’, en aan deze besmetting kan niemand ontsnappen, want met deze smetstof komt men onvermijdelijk in contact. Dit betekent dus ook dat de mens zich niet alleen uit de slag kan trekken, omdat het voor hem nodig is om van het kwade verlost te worden. De goede boodschap van het Evangelie is precies dat God de mensen in deze toestand niet verlaten heeft. Om de duivel op zijn eigen terrein te bevechten, is de zoon van God mens geworden. Hij door wie alles geschapen werd, en in 't bijzonder de mensheid, die het einddoel was van de algehele schepping, heeft zo zijn eigen schepping van binnen uit terug in handen genomen, om het plan van God toch te verwezenlijken. Door gehoorzaam te zijn tot de dood toe, heeft hij de verdwaalde mensheid terug op de weg naar God gezet. Met zijn kracht, die hij ons door de Heilige Geest vooral in de sacramenten van de Kerk geeft, kunnen wij aan de duivel weerstaan en hem ver van ons afweren, teneinde van het kwade verlost te worden, om door Gods liefde volledig doorgedrongen et getransformeerd te kunnen zijn. Dit is, zeer kort samenvat, de diepe zin van de lezing uit het Evangelie dat wij vandaag gehoord hebben.