Mgr. Roger Gryson
5 februari 2012: Zondag van de Verloren Zoon
Eerste lezing: 1ste Brief van de Apostel Paulus aan de
christenen van Korinthe (VI, 12 – 20)
Evangelie: Lc 15,11-32
De Heer vertelde
de volgende gelijkenis: Een man had twee
zoons. Nu zei de jongste van hen
tot zijn vader: Vader geef mij het deel
van het bezit waarop ik recht heb.
En hij verdeelde zijn vermogen onder
hen. Niet lang daarna pakte de jongste
zoon alles bij elkaar en vertrok naar
een ver land. Daar verkwistte hij zijn
bezit in een losbandig leven. Toen hij
alles opgemaakt had, kwam er een
verschrikkelijke hongersnood over dat land en
hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij
in dienst bij een der inwoners van
dat land, die hem het veld instuurde
om varkens te hoeden. En al had hij
graag zijn buik willen vullen met de
schillen die de varkens aten, niemand
gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken
en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader
hebben eten in overvloed, en ik verga
hier van de honger. Ik ga weer
naar mijn vader en zal hem zeggen:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en
tegen u; ik ben niet meer waard uw
zoon te heten, maar neem mij aan
als een van uw dagloners. Hij ging dus
op weg naar zijn vader. Zijn vader
zag hem al in de verte aankomen,
en hij werd door medelijden bewogen; hij
snelde op hem toe, viel hem om de
hals en kuste hem hartelijk. Maar de
zoon zei tot hem: Vader, ik heb
misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben niet meer waard uw zoon te
heten. Doch de vader gelastte zijn knechts:
Haalt vlug het mooiste kleed en trekt
het hem aan, steekt hem een ring
aan zijn vinger en trekt hem sandalen
aan. Haalt het gemeste kalf en slacht
het; laten we eten en feestvieren, want
deze zoon van mij was dood en is
weer levend geworden, hij was verloren
en is teruggevonden. Ze begonnen dus
feest te vieren. Intussen was zijn oudste
zoon op het land. Toen hij echter
terugkeerde en het huis naderde, hoorde
hij muziek en dans. Hij riep een van
de knechts en vroeg wat dat te
betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer
is thuisgekomen en uw vader heeft het
gemeste kalf laten slachten, omdat hij
hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar
hij werd kwaad en wilde niet naar
binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam
en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader
ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik
u en nooit heb ik uw geboden
overtreden, toch hebt gij mij nooit een
bokje gegeven om eens met mijn vrienden
feest te vieren. En nu die zoon
van u is gekomen die uw vermogen heeft
verbrast met slechte vrouwen, hebt ge
voor hem het gemeste kalf laten slachten.
Toen antwoordde de vader: Jongen, jij
bent altijd bij me en alles wat
van mij is, is ook van jou. Maar
er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat
die broer van je dood was en
levend is geworden, verloren was en is
teruggevonden.
Zusters
en broeders,
Volgens het evangelie, wordt de parabel van de verloren zoon door Jesus tot
de Farizeeën gericht. De Farizeeën zijn mensen die van de Wet van God
houden, en die hem scrupuleus eerbiedigen, en wensen dat hij door iedereen
zou worden geëerbiedigd. Mensen die het wenselijk achten, dat het volk van
Israël zuiver blijft, dat het zijn identiteit niet verliest en dat het
trouw aan de traditie van de voorvaders blijft.
De zedenpredikers zijn tevens zeer aangetrokken door wat Jezus zegt, en
geshockeerd door wat Jesus doet. Hoe kan hij voor openbare zondaars een
goede ontvangst bereiden? Hoe durft hij te gaan eten bij mensen die de Wet
niet eerbiedigen, die er zich volledig buiten zetten en die zelfs openlijk
tegen de wet ingaan?
Het is aan deze Farizeeën, vertegenwoordigd door de oudste zoon van de
parabel, dat dit wonderlijke woord wordt gezegd en dat deze verzekering
wordt gegeven: „Mijn kind, jij bent altijd met mij, en alles wat van mij
is, is ook van jou“.
Als ik de parabel goed begrepen heb, bevinden wij, trouwe christelijke
gelovigen, ondanks onze vele kleine dagelijkse zonden en gebreken, ons
eerder langs de kant van de oudste zoon van de geschiedenis als van de
jongste. En wat Jesus aan de Farizeeën, voorhoudt over de oudste zoon, dat
zegt hij ons eveneens.
Ten eerste horen wij van de vader het antwoord op het verwijt van de oudste
zoon : Waarom aanvaardt gij niet samen met uw vader de terugkomst van de
verloren zoon te vieren? Zijn we niet onverdraagzaam tegenover onze broers
en zusters die niet in alle opzichten onze strengheid op leerstellig gebied
delen, voor alles wat niet strikt met het geloof te doen heeft? Eisen wij
niet te veel van hen, om hen als broeders te erkennen en ze in onze
gemeenschap aan te nemen?
Maar de vader zegt dat niet. Hij laat het alleen maar door zijn houding
begrijpen. En misschien denken wij: Heer, zoveel jaren zijn wij trouw aan uw
dienst gebleven. Wij hebben altijd geprobeerd aan uw geboden te gehoorzamen.
Voor u spannen wij ons alle dagen in. Waar is onze beloning. Wat zal onze
beloning zijn?
En de Vader antwoordt ons: Mijn kinderen, als er van beloning sprake is,
hebt ge ze reeds, want ge zijt altijd met mij. Ge woont in mijn huis, ge
leeft met mij. Alles wat van mijn is, mijn liefde, mijn geduld, mijn licht,
mijn vergeving, mijn kracht, wat weet ik nog, dat alles behoort u toe. Het
voedsel dat ge nodig hebt, de genade die ge nodig hebt, de kostbare momenten
van de liturgische vieringen en de stille kerkgemeenschap waarvan ge geniet,
dat alles hebt ge reeds. Zijt ge u daarvan bewust? Want als ge door
voortdurend met mij te leven, zo aan mijn aanwezigheid gewoon bent, dat ge
niet meer met mij spreekt, dat ge niets meer van mij vraagt of verwacht, wat
kan ik dan nog voor u doen?
De oudste zoon is zich niet bewust van zijn geluk. Hij zou van alles beroofd
moeten worden, waarvan hij dagelijks geniet, om het te beseffen. Herinneren
wij ons op deze zondag de verloren zoon. Dit evangelie wil ons twee dingen
zeggen. Wees dankbaar voor wat ge bezit, gij die leeft in het huis van de
Vader, en wees gastvrij voor degene die zijn weggegaan en die bewust of
onbewust de weg zoeken om daar terug te keren.