Mgr. Roger Gryson

Vijde zondag van Pasen: zondag van de Samaritaanse

LEZING UIT DE HANDELINGEN DER APOSTELEN (11,19-30)

In die dagen was er naar aanleiding van Stefanus een vervolging losgebroken Zij die hierdoor verspreid waren trokken verder tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij het woord alleen maar aan de Joden predikten. Maar er waren onder hen enige mannen uit Cyprus en Cyrene, die na hun komst in Antiochië zich ook tot de Grieken richtten en hun de Heer Jezus verkondigden. De hand des Heren was met hen, zodat er een groot aantal het geloof aannam en zich tot de Heer bekeerde. Het gerucht over hun optreden kwam ook de Kerk van Jeruzalem ter ore en men vaardigde Barnabas af naar Antiochië. Toen deze daar aankwam en Gods genade zag, ver-heugde hij zich en wekte allen op met hart en ziel de Heer trouw te blijven. Hij was een goed man, vol van de heilige Geest en geloof. Veel mensen werden voor de Heer gewonnen. Daarop vertrok hij naar Tarsus om Saulus te gaan zoeken. Toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. Een vol jaar namen zij deel aan de bijeenkomsten in die gemeenten en gaven onderricht aan een grote menigte. Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd. In die tijd kwamen er van Jeruzalem profeten naar Antiochië. Een van hen, Agabus, maakte door de Geest bekend dat er over heel de wereld een grote hongersnood zou uitbreken, wat onder Claudius inderdaad gebeurde. De leerlingen bepaalden daarom dat ieder van hen naar draag-kracht een ondersteuning zou zenden voor de broeders in Judea. Hieraan gevolg gevend deden zij die door de bemiddeling van Barnabas en Saulus aan de oudsten toekomen.

Evangelie: Joh 4, 5 - 42

In die tijd kwam Jezus in een stad van Samaria, Sichar genaamd, dichtbij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven. Daar bevond zich de bron van Jakob en vermoeid van de tocht ging Jezus zomaar bij deze bron zitten. Het was ongeveer het zesde uur. Toen een vrouw uit Samaria water kwam putten zei Jezus tot haar: Geef mij te drinken. De leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om levensmiddelen te kopen. De Samaritaanse zei tot Hem: Hoe kunt Gij als Jood nu drinken vragen aan mij, een Samaritaanse? - Joden onderhouden namelijk geen betrekkingen met de Samaritanen.- Jezus gaf haar ten antwoord: Als ge enig begrip hadt van de gave Gods en wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven. Daarop zei de vrouw tot Hem: Heer, Ge hebt niet eens een emmer en de put is diep: waar haalt Ge dan dat levende water vandaan? Zijt Ge soms groter dan onze vader Jakob die ons de put gaf en er met zijn zonen en zijn vee uit dronk? Jezus antwoordde haar: Iedereen die van dit water drinkt, krijgt weer dorst, maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven. Hierop zei de vrouw tot Hem: Heer geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg en niet meer hier behoef te komen om te putten. Jezus zei haar: Ga uw man roepen en kom dan hier terug. Ik heb geen man, antwoordde de vrouw. Jezus zei haar: Dat zegt ge terecht: ik heb geen man; want vijf mannen hebt ge gehad, en die ge nu hebt is uw man niet. Wat dit betreft hebt ge de waarheid gesproken. Heer, zei de vrouw, ik zie dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen aanbaden op die berg daar, en gij, Joden, zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men aanbidden moet. Geloof Mij vrouw, zei Jezus haar, er komt een uur dat gij noch op die berg noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden wat wij kennen, omdat het heil uit de Joden komt. Maar er zal een uur komen, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden. God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden. De vrouw zei Hem: Ik weet dat de Messias (dat wil zeggen: de Gezalfde) komt, en wanneer Die komt zal Hij ons alles verkondigen. Jezus zei haar: Dat ben Ik, die met u spreekt. Juist op dat ogenblik kwamen zijn leerlingen terug en zij stonden verwonderd dat Hij in gesprek was met een vrouw. Geen van hen echter vroeg: Wat wilt Ge van haar? of waarom praat ge met haar? De vrouw liet haar waterkruik in de steek, liep naar de stad terug en zei tot de mensen: Kom eens kijken naar een man, die mij alles heeft verteld wat ik gedaan heb! Zou Hij soms de Messias zijn? Toen verlieten zij de stad om naar Hem toe te gaan. Ondertussen drongen de leerlingen bij Hem aan met de woorden: Eet toch iets, Rabbi. Maar hij zei hun: Ik heb een spijs te eten die gij niet kent. De leerlingen zeiden tot elkaar: Zou iemand Hem soms te eten gebracht hebben? Daarop zei Jezus: Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen. Zegt gij niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst? Welnu, Ik zeg u: sla uw ogen op en kijk naar de velden; ze staan wit, rijp voor de oogst. Reeds krijgt de maaier zijn loon en verzamelt vrucht tot eeuwig leven, zodat zaaier en maaier zich samen verheugen. Zo is het gezegde waar: de een zaait, de ander maait. Ik stuurde u uit om te maaien waarvoor gij niet hebt gezwoegd; anderen hebben gezwoegd en gij plukt van hun zwoegen de vruchten. Vele Samaritanen uit die stad geloofden in Hem om het woord van de vrouw die getuigde: Hij heeft mij alles verteld wat ik gedaan heb. Toen dus de Samaritanen bij Hem gekomen waren, verzochten zij Hem bij hen te blijven. Hij bleef dan ook twee dagen en door zijn woord kwamen er nog veel meer tot het geloof. Tot de vrouw zeiden ze: Niet langer geloven wij om wat gij gezegd hebt, want wij hebben Hem zelf gehoord en wij weten, dat Deze werkelijk de redder van de wereld is.

 

Broeders en zusters,

Een samaritaanse vrouw kwam water putten. Jezus vraagt haar te drinken en er ontspint zich een dialoog tussen beiden. In het begin van het verhaal is alleen de vrouw in staat om water te putten en haar kruik te vullen en de dorst van Jezus te lessen. Op het einde van het verhaal laat zij haar kruik staan. Nu is het Jezus die haar dorst lest et die dankzij de vrouw de dorst van velen zal lessen.

Het is eigen aan Johannes niet alleen met beelden te spelen, maar aan de hand van die beelden de lezer op het verkeerde been te zetten. Dorst hebben en drinken wordt eerst in letterlijke betekenis verstaan, maar dan blijkt dat het gaat over een heel andere dorst en over heel ander voedsel dan het eten en drinken van elke dag. Mijn voedsel, zegt Jezus, is de wil doen van hem die mij gezonden heeft en het werk volbrengen dat hij mij heeft opgedragen. Anders gezegd, waar Jezus van leeft is te doen wat zijn Vader van Hem verwacht. Waar de vrouw van leeft komt ter sprake in het stukje dialoog waar Jezus haar in een moeilijke positie brengt. «Ga uw man roepen…» en wat daarop volgt. Het is een rustig gesprek. Geen verwijt. Geen veroordeling. Ook geen goedkeuring. Een vaststelling die wel bij de vrouw vragen doet rijzen over wie Jezus dan wel is. Zonder nadruk stelt Jezus haar onrechtstreeks de vraag wat ze van plan is met haar leven. Zo wordt zij bereid naar hem te luisteren en het water te drinken dat Hij haar zal geven.

Ook aan ons wordt dezelfde vraag gesteld. Waar leven wij van? Wat vervult ons leven? Wensen wij niet dat vrede in ons hart heerst en dat wij in harmonie leven met onszelf, met onze medemensen, met de natuur en met God. Zit ons niet heel diep de dorst en de honger ingebakken naar dit ideaal, ook al weten wij dat het moeilijk is dit in deze wereld te verwezenlijken? Met deze dorst en deze honger ontmoeten wij ook Jezus. Hij zegt ons dat zijn voedsel is de wil doen van de Vader die Hem gezonden heeft en het werk volbrengen dat Hij hem heeft opgedragen. Wat voor werk is dat? Welk werk heeft de Vader aan Jezus opgedragen? Mensen rechtop te brengen, mensen te bevrijden, mensen los te maken uit alles wat hen verhindert volop mens te zijn, volop zichzelf te zijn, volop hun eigen levensproject uit te voeren.  Positief gezien betekent dit altijd weer mensen bevorderen, mensen grootmaken en bevestigen. En daartoe dienen wij het centrum van onszelf te verleggen naar de ander. Dit is het wat gebeurde in het leven van de Samaritaanse vrouw. Zij was zichzelf tot centrum. Zij ging water putten voor zichzelf. Haar relaties waren op zichzelf gericht. Zij had verschillende mannen genomen en daarna weggeworpen. Maar op het einde van het verhaal liep zij om de ontdekking van haar leven met vele anderen te delen. Zij had het centrum van zichzelf te verlegd naar de ander. Dit is de grondhouding van de zich gevende liefde. Liefde kan ook heel bezitterig zijn. Als onze liefde wil gelijken op die van God voor ons, dan moet ze gevende liefde zijn. Zichzelf wegcijferende liefde. Zoals die van Jezus. Tot op het kruis. Alleen daar komt leven, nieuw leven uit voort, zoals wij dat vieren in deze Paastijd. En alleen met dat levende water wordt onze dorst gelest.